Veel testamenten bevatten een wettelijke verdeling van de nalatenschap. Dat betekent dat de regels hierover in de wet worden gevolgd. Echter, ook worden vaak aanvullingen hierop in het testament opgenomen. Een voorbeeld daarvan is dat wordt bepaald dat de vorderingen van de kinderen voor de helft opeisbaar zijn binnen zes maanden na overlijden. Wat gebeurt er dan als dat niet binnen zes maanden gebeurt. Het Hof Den Haag heeft daarin duidelijkheid gecreëerd.
Het Hof boog zich over een zaak waarin het betreffende deel twee weken na het verstrijken van de zes maanden werd opgeëist. De achtergebleven echtgenote vond dat zij daarom ook niet tot uitkering hoefde over te gaan. Het Hof boog zich over de vraag of hier sprake is van een vervaltermijn of van een aansporingstermijn.
Bij de uitleg van een testament is niet alleen de grammaticale uitleg doorslaggevend. Ook de verhoudingen die iemand blijkbaar wilde regelen, wegen mee. Datzelfde geldt voor de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt. Het Hof vindt dat een dergelijke clausule niet kan worden opgevat als een vervaltermijn. Althans als er niet met zoveel woorden is opgenomen dat de mogelijkheid tot opeisen vervalt als niet aan de gestelde termijn is voldaan. Het Hof ziet er veel meer een aansporing in om na het overlijden niet te lang te wachten met het opeisen van de vorderingen.
Van belang is dat in deze zaak nergens staat dat de mogelijkheid van opeising vervalt als de termijn wordt overschreden. Te meer omdat op andere plaatsen in het testament wel fatale termijnen als zodanig zijn vermeld.
Wilt u meer weten over het opnemen van aansporings- en vervaltermijnen in uw testament? Bel ons voor het maken van een afspraak.